Een van de grootste uitdagingen van het komende anderhalf decennium is de energietransitie. Het is onvermijdelijk dat we van fossiele brandstoffen over moeten stappen naar duurzame alternatieven. In 2015 committeerden 195 landen, waaronder de VS, China en ook Nederland, zich aan het doel om in 2050 de stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur te beperken tot 2 °C. In Nederland werd dit geconcretiseerd in het klimaatakkoord, met als belangrijke tussenstap: de reductie van 49% broeikasgassen in 2030, ten opzichte van 1990. Hoe staat het er voor?
Op het eerste gezicht niet slecht. We zitten inmiddels op zo’n 31% reductie. Het Planbureau voor de Leefomgeving zegt dat we het klimaatakkoord zouden kunnen halen als de huidige plannen en het beleid met betrekking tot sectoren elektriciteit, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit worden uitgevoerd, al is verdere concretisering nodig. Voor landbouw is de horizon nog iets verder weg. Dit artikel focust vooral op de energiesector.
Daarin is netcongestie de grootste belemmering voor verdere verduurzaming. Met de elektrificatie van het wagenpark en de grote toename in aantal zonnepanelen en warmtepompen is het stroomnet immers veel zwaarder belast dan vroeger. Verzwaring en uitbreiding van het net is dus nodig, mede omdat anders vanaf 2026 niet alleen bedrijven, maar huishoudens in de knel gaan komen.
Om tot een centrale aanpak te komen is het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) opgericht, waarin de toezichthouders samenwerken met overheden en netbeheerders. Hier vanuit kan bijvoorbeeld aangestuurd worden op efficiënter gebruik van het net over de loop van de dag (de piekmomenten zijn vaak rond 16:00 en 18:00). Als het gaat om bedrijventerreinen kunnen startgrids, systemen die zich richten op het afstemmen van vraag en aanbod op lokaal niveau, hierbij helpen. Powerboosters, feitelijk grote baterijen, kunnen een dienst bewijzen om, als toch problematische piekmomenten overblijven, deze te overbruggen.
Daarnaast vormt voor de uitbreiding van het net de beperkte stikstofruimte een probleem. Bij de bouw van traforuimtes, schakeltuinen en elektriciteitsmasten komt immers stikstof vrij, terwijl het in de gebruiksfase juist de uitstoot van broeikasgassen helpt te verlagen. Het verdient volgens het PBL dan ook aanbeveling om dit aspect mee te nemen in de verdeling van stikstofruimte. Verder zou er winst te behalen zijn in het voortraject van de vergunningverlening. Tot slot duurt ook de bouw van netwerk- of onderstations te lang. Dit komt mede doordat we benodigde componenten en draagconstructies te weinig gestandariseerd en gemodulleerd zijn, waardoor ieder station vaak apart weer ontworpen en geconstrueerd moet worden. Hier is snelheidswinst te behalen. Daarbij moet overigens gezegd worden dat volledige standarisatie niet mogelijk is. De geotechnische omstandigheden zijn bijvoorbeeld overal weer anders, hetgeen impact heeft op de funderingen van de stations.
Toch zal het, met al deze voorstellen, nog jaren duren voor er weer enig ruimte op het net is in diverse provincies. Er verdient daarom bezinning of het op dit moment verstandig is om vol in te zetten op elektrificatie van het wagenpark en stimulatie van niet-hybride warmtepompen. Hybride warmtepompen vormen veel minder een probleem, omdat deze samenwerken met een traditionele cv-ketel op gas. Het is daarom goed dat deze vanaf 2026 de norm worden. Daarnaast is (gedeeltelijk) verwamen middels splitunits het overwegen worden. Dit is vooral een uitkomst wanneer slechts één ruimte goed verwarmd hoeft te worden. Ondertussen kan er vol ingezet worden op vormen van besparing en isolatie. Energie die je niet meer gebruikt, hoef je ook niet te verduurzamen en te distribueren.
Als SGP-jongeren zijn we voor een verstandige transitie. Als we te hooggespannen verwachtingen koesteren kunnen zomaar de stoppen doorslaan. En dan staat alles stil.